Bronnen: Artikel door Jan Jongepier in "Het Orgel" van april 1989 en brochure van de Hervormde kerk Sneek
Voorgeschiedenis
Het jaar 1498 is het begin van de bewaard gebleven orgelgeschiedenis van Sneek. Want in de zogeheten Snitser Recesboeken duikt in dat jaar de verder onbekende orgelmaker Johannes op. Ruim tien jaar later (1511) wordt melding gemaakt 'van een organist, genaamd Marcus. Van hem weten we verder ook niets.
In 1542 wordt meester Harmen Ymes benoemd tot organist. De Martinikerk had toen na een halve eeuw van bouwen, haar vorm gekregen die feitelijk bewaard zou blijven tot de herbouw in 1682/83. Van het orgel waarop Harmen Ymes speelde, is niets bekend. Misschien is het wel een instrument uit de ,,oude kerk" en heel misschien was dat ook wel het instrument dat vervangen werd toen Arp Schnitger in 1709 de opdracht kreeg tot nieuwbouw.
In 1580 kiest Friesland, en dus ook de stad Sneek, voor Willem van Oranje, in diens strijd tegen de Spaanse koning Filips II. De keuze voor de gereformeerde leer brengt vele veranderingen met zich mee, ook op staatsrechtelijk en bestuurlijk terrein.
Zo lezen we in het Burgerboek van Sneek van 1585 hoe de organist Meester Anthon wordt betaald uit de ,,geestelijke staat". Daarin wordt een deel van de goederen die eens toebehoorden aan de katholieke instellingen door de stad beheerd.
De organist van de Gereformeerde Kerk krijgt z'n salaris - vijftig Caroli-guldens - bij wijze van spreken betaald met ,,katholiek geld" (de Sneeker predikanten kregen in die tijd een jaarsalaris van nog geen driehonderd Caroli-guldens). In 1602 wordt organist Harmen Jans benoemd; het organisten-salaris is dan flink hoger: 102 Caroli-guldens.
In de loop der tijd is min of meer geregeld geld van de geestelijke staat gebruikt voor het orgel in de Martinikerk. Deze geldstroom loopt naast die van het onderhoudsfonds beheerd door de kerkvoogdij en naast die van het Old Burger Weeshuis (OBW). Eigenlijk moesten de gelden van het OBW worden gebruikt voor de Kleine Kerk, de voormalige kloosterkerk van de Kruizebroeders, maar we zien ook overmakingen voor het orgel in de Martinikerk. Wat dat betreft is de donatie van het Old Burger Weeshuis voor de restauratie van 1986-1988 van het Martini-orgel dan ook een ,,historische daad".
Dankzij een bewaard gebleven contract weten we iets over de functie van het orgel voor de zeventiende eeuwse gemeentezang in de gereformeerde kerkdiensten in Sneek. Jacob Crabbe zet in 1636 zijn handtekening onder het contract waarin hij belooft dat hij de ,,begeleiding bij 't singen der psalmen in alle eerbaarheijt, gelick voor desen gepleegt is, sal continueren". Daarmee wordt het algemene beeld: het orgel wordt omstreeks 1630 begeleidingsinstrument voor de gemeentezang, bevestigd.
Meester Albertus Calsbeek, een organist die vanuit Elburg naar Sneek kwam (1639) om Crabbe op te volgen, is een bijzondere figuur geweest. Hij moet verscheidene malen voor de kerkenraad verschijnen om zich te verantwoorden voor ,,een openbaer gevecht met een medebroeder" ,,menichmael dronckenschap", ,,scheldinge ende cleijnachtige van vele voorname personen". Het instrument waarop al deze zeventiende eeuwse organisten speelden, bevond zich aan de noordzijde van de kerk, waarschijnlijk in een van de middelste twee traveeën. Het orgel is in onderhoud geweest bij onder meer: Anthonie Verbeeck, Willem Meijnerts en Jan Harmens Camp).
In februari 1708 valt het besluit om een nieuw orgel te laten maken. De schoolmeester-organist Georgius Oevering afkomstig uit Warga heeft een belangrijke rol gespeeld bij die beslissing; hij klaagde bij de magistraat over ,,het grote verval en verdorvenheit van het orgel". Alle geld eraan besteed is onverantwoord, concludeert ook de magistraat: ,,wanneer aen hetselve over de drie hondert guldens te kosten is gedaen en nu met geen ses a seven honderd guldens kan worden gerepareert, welke nieuwe onkosten na het advijs van verscheijdene Orgelisten ten eenen male als in't water souden worden gesmeten".
Het oude orgel komt nog eenmaal ter sprake in de boeken en wel in 1723. Schoolmeester-organist Oevering heeft dan in Franeker een theologische studie afgerond en staat dan al een jaar als predikant in Wieuwerd. Op zijn advies wordt het oude orgel uit Sneek naar Wieuwerd gebracht. De Snekers krijgen er nog honderd gulden voor. Het instrument, waarover Oevering in Sneek zo klaagde en dat hij zelf naar Wieuwerd haalde, functioneert daar nog ruim zestig jaar. Knock vermeldt in zijn dispositieverzameling van 1788 dat Rudolf Knol een nieuw werk maakt voor de kerk in Wieuwerd. Helaas meldt hij niets over de dispositie van het voormalig Sneker orgel.
Bouw en lotgevallen van het Schnitger-orgel
Op 4 juni 1709 werd een contract gesloten tussen de
'Heeren Burgemeesteren' van de stad Sneek en de Orgelmaker Arp Schnitger voor de bouw van
een nieuw orgel in de Martinikerk Het contract vermeldt een dispositie van 27 registers,
verdeeld over Manuaal, Rugwerk en Pedaal. De dispositie vertoont veel overeenkomst met het
rond 1704 door Schnitger gemaakte orgel in Ferwerd, ook al
verschilde de structuur wezenlijk: in Ferwerd heeft het Pedaal hoogstwaarschijnlijk, als
in Uithuizen, achter het Manuaal gestaan, en in Sneek zijn,
getuige de 16-voets Prestant in de dispositie, van meet af aan pedaaltorens bedoeld
geweest.
Op 14 juni 17 10 verstuurt Schnitger vanuit Berlijn een ontwerp voor een Borstwerk met
acht registers. De magistraat gaat hiermee akkoord. Blijkens betalingen
voor vracht en transport is dan de opbouw van het orgel in Sneek al in volle gang. De bouw
wordt ter plekke uitgevoerd door medewerkers van Schnitger, onder wie
Johan Radeker en Rudolph
Garrels.
In oktober 1711 ontvangt Schnitger de derde termijn. Aangenomen wordt dat op dat moment
het orgel gereed is en dat toen ook de keuring, uitgevoerd door de organisten Petrus
Havingha en Johan Eitzen, heeft plaatsgevonden. In grote lijnen werd het orgel geprezen
door de keurmeesters. Over enkele kleinigheden wordt nog overlegd, waarna in december 1711
de laatste betaling wordt gedaan. Schnitger heeft waarschijnlijk tijdens de bouw enkele
veranderingen doorgevoerd. In latere disposities wordt op het Manuaal een Ruispijp genoemd
in plaats van de Sexquialter uit het bestek van 1709, terwijl de Quint als Nassatquint is
gemaakt. Een Gemshoorn 2 voet werd aan de dispositie van het Manuaal toegevoegd. Op het
Rugwerk is waarschijnlijk al bij de bouw een Gedekt 8 vt aangebracht in plaats van de
geprojecteerde Woudfluit 2 voet. Onduidelijk is (en blijft, waarschijnlijk) of de Cornet 2
voet van het bestek als 2 voet gemaakt is, of gelijk al in 1711 een 4-voets tongwerk was.
Waarschijnlijke dispositie van het orgel in 1711:
Manuaal | Borstwerk | Rugpositief | Pedaal | ||||
Praestant | 8 vt | Fluit Does | 8 vt | Gedekt | 8 vt | Praestant | 16 vt |
Holpijp | 8 vt | Holpijp | 4 vt | Quintadeen | 8 vt | Octaaf | 8 vt |
Octaaf | 4 vt | Gedekt Quint | 3 vt | Praestant | 4 vt | Octaaf | 4 vt |
Spitsfluit | 4 vt | Praestant | 2 vt | Octaaf | 2 vt | Nachthoorn | 2 vt |
Nassat Quint | 3 vt | Woudfluit | 2 vt | Quint | 11/2 vt | Mixtuur | 6 St |
Super Octaaf | 2 vt | Sifflet | 1 vt | Scherp | 4 St | Bazuin | 16 vt |
Gemshoorn | 2 vt | Scherp | 4 St | Sexquialter | 2 St | Trompet | 8 vt |
Ruispijp | 2 St | Kromhoorn | 8 vt | Dulciaan | 8 vt | Claron | 4 vt |
Mixtuur | 4-5-6 St | ||||||
Cimbel | 3 St | ||||||
Trompet | 8 vt | ||||||
Vox Humana | 8 vt |
Het examineren van het orgel is zoals gebruikelijk in die tijd, maar ook in latere, een dure aangelegenheid geweest. Als in 1710 met de orgelmaker (Radeker) overleg wordt gevoerd over de datum van keuring wordt daarbij veel verteerd: meer dan vijfenveertig gulden (een handarbeider verdiende in die tijd één gulden à anderhalve gulden per dag). De Groninger organisten Petrus Havingha en Johann Eitzen zijn de keurmeesters. Eitzen was organist van de A Kerk in Groningen, op een instrument van Schnitger; Havingha was verbonden aan de Martinikerk in Groningen. Ook daar had Schnitger gewerkt. De keuring vindt waarschijnlijk plaats in oktober 1711, wanneer Schnitger de derde termijn ontvangt. Het orgel wordt goedgekeurd, maar blijkens de boeken zou de tevredenheid over het borstwerk, waarvoor een apart contract was gemaakt, wel eens wat minder kunnen zijn (16). Er wordt namelijk gebruik gemaakt van de kwaliteits-clausule in de overeenkomst. Het volledige bedrag, duizend gulden, zou pas worden betaald als deskundigen zouden verklaren dat het werk die duizend gulden waard is. Zo niet, dan zullen twee onpartijdige deskundigen een ,,korting" vaststellen. Dat is dan ook gebeurd. Schnitger kreeg geen duizend gulden, maar achthonderd gulden. Al voor de ingebruikname, zijn er klachten over het instrument: in augustus 1711 moet Schnitger zelf komen om de zaken op te lossen, vindt de magistratuur. Zie fragment brief.
1726
Christian Müller voert een reparatie uit.
1728-1832
Caspar Müller ontvangt in 1728 22 gulden voor reparatie van de koppel tussen Manuaal
en Rugwerk. Na de terugkeer van de orgelmakers Mül1er naar Amsterdam verwierf hun
achtergebleven knecht -inmiddels orgelmaker te Leeuwarden, Johann Michael Schwartsburg
-het onderhoud. Na zijn dood in 1748 kwam het onderhoud in handen van P. de Vries, die in
1767 de frontpijpen van nieuw tinfoelie voorzag. In 1779 werd een reparatie uitgevoerd
door Lambertus van Dam die zich kort tevoren in Leeuwarden had gevestigd. Een nauwkeurig
gespecificeerde nota met werktijden bleef bewaard. Het bedrag van de
reparatie was ruim 1059 gulden. Daarvan zijn 85 gulden materiaalkosten (leer, lijm,
lood, tin en soldeer). De overige posten betreffen voornamelijk arbeidsloon en
verblijfskosten. Een knecht van Van Dam blijkt ruim een jaar te hebben gewerkt aan het
orgel, de meester-orgelmaker zelf ruim twaalf weken. Het grootste deel van het werk is in
de werkplaats in Leeuwarden verricht; de kosten van het trekschuit die de delen van het
orgel via de Zwette vervoerde, bedragen ruim dertig gulden. Niet duidelijk wordt wat de
aard van de reparatie is geweest. Wellicht de laden? Heeft het orgel dan dus ruim een jaar
(deels) niet kunnen functioneren? We lezen er niets over. Misschien heeft Van Dam ook wel
de klavieren vernieuwd. Eelco Napjus, schrijft in zijn ,,Chronyk van Sneek" (1772):
,,'t Clavier is Zwart, met witte Beenen Zemitonen" (halve tonen), maar in 1826, in de
tweede druk van hetzelfde boekje, is er sprake van de ,,beneden toetsen met wit been
belegd, en de verhevene zwart" (22). Tussen 1772 en 1826 zijn de klavieren dus
opnieuw belegd; maar of het Van Dam is geweest, is niet met zekerheid te zeggen. Er is ook
overigens iets merkwaardigs aan de hand met de nota van Van Dam. Want pas eind 1781 wordt
aan Van Dam een bedrag van vijfhonderd gulden overgemaakt, ,,in mindering" op de nota
van 1779. Was er een voorschot betaald of zijn de werkzaamheden naar het oordeel van de
Sneekers geen ruim duizend gulden waard? Onduidelijk is, of men over het werk tevreden
was. De betaling vindt later plaats en geldt niet het gehele bedrag. Van Dam hoeft in
ieder geval niet terug te komen in Sneek: de orgelmakers Gruizing en Heinz ( Albertus van
Gruisen en A.A. Hinsch, later worden hun namen goed geschreven) zijn in de jaren 1780-1781
met het orgel bezig. Ze doen dat wellicht op basis van een advies uit 1780, van de heren
Knok, Tammens en Feddema. Uit een betaling aan de weduwe van wijlen de hopman P. van der
Velde een bedrag van ruim achttien gulden wegens ,,verteringen" van genoemde heren
(23) blijkt dat de drie samen in Sneek zijn geweest. Dat de orgelmakers in dat jaar ook
daadwerkelijk bezig zijn geweest, blijkt uit de nota voor ,,bakkerskolen" (24) die de
orgelmaker gebruikte. Bovendien krijgt koster Durk Rekus ruim honderdvijfennegentig
gulden, wegens ,,voorgeschoten geld en gedane diensten aan het orgel". Misschien
heeft hij de orgelmakers een handje geholpen en alvast een voorschot gegeven. Vroedman S.
Hammersma en schepen Gorp gaan eind 1780 naar Harlingen en Bolsward
,,ten dienste van het orgel" (25). In Harlingen had 'Hinsch in 1776 een orgel
gebouwd en hij was nog bezig in Bolsward toen de heren kwamen. Naar de bedoeling van het
bezoek moet worden gegist; misschien moest Gorp het snijwerk aan deze nieuwe orgels
bekijken ter inspiratie voor nog meer snijwerk aan het orgel in Sneek. Want sindsdien komt
hij ook in de boeken voor wegens ,,arbeidsloon van snijwerk aan het orgel". Dat er
dan al snijwerk aan het Sneeker orgel is lijkt onbetwistbaar. In het contract met
Schnitger is er sprake van snijwerk en Napjus meldt in 1772. ,,het orgel is versierd met 3
pronkpijpen, snijwerk en verdere ornamenten". Misschien gingen de heren ook wel naar
Bolsward en Harlingen om zich een oordeel te vormen over de vraag of hun orgelkas wel of
niet geschilderd zou moeten worden. Dat het orgel eind achttiende eeuw geschilderd is
geweest, lijkt vrijwel zeker; de kleuren waren gebroken wit en groen. Waarschijnlijk waren
sommige delen van het front ook verguld. Wat precies in 1780-1781 aan het orgel is
gebeurd, blijft onduidelijk. De bemoeienis van Hinsch is waarschijnlijk gering geweest.
Tenminste, dat laat zich aflezen uit de nota van een bedrag van ruim zesentwintig gulden.
Pas in 1786 wordt dit geld uitbetaald en wel aan de erven Hinsch. Het bedrag is ongeveer
hetzelfde als wat in die jaren wordt uitgegeven aan de jaarlijkse stembeurt. Van Gruisen
krijgt in ieder geval de gunst van de kerkvoogdij. Want in 1782 krijgt hij een grote
opdracht; tot een bedrag van minstens zeven-honderdveertig gulden (27). De werkzaamheden
zijn zo omvangrijk dat de zaken moeten worden geëxamineerd. De Groninger deskundigen Jan
Feddema en Johannes Tammen komen op 10 juli 1782 naar Sneek en samen met de Sneker
organist-klokkenist Muizelaar brengen ze op 12 juli verslag uit (28). Van Gruisen heeft
het allemaal wel goed gedaan, vinden ze, hoewel er ,,nog enkele defecten in bevonden zijn,
waarvan wij den Ed. Achtb. Magistraat hebben onderricht en die onzes oordeels in zoo een
werk van die ouderdom niet wel beter konnen gemaakt worden". De combinatie van de
gegevens uit 1780/81 en 1782; de publicatie door Knock van disposities in 1788 en de
resultaten van het pijpwerk-onderzoek door O.B. Wiersma '86/87, levert de volgende
veronderstelling op. Knock heeft bij zijn bezoek aan het orgel in 1780 de dis-positie van
het Sneker orgel genoteerd en die gegevens gebruikt hij in zijn boekje van acht jaar
later. Hij vermeldt in die uitgave (1788) dat er op het pedaal een Mixtuur is opgesteld,
maar die is er dan waarschijnlijk al niet meer: Waarschijnlijk heeft Van Gruisen als
onderdeel van de vele werkzaamheden in 1782 de pedaal-mixtuur van Schnitger vervangen door
een Quint 3'. Pijpen van die Quint bevinden zich sinds de vernieuwbouw van Van Dam (1897)
in de Quint van het Manuaal. In 1826 wordt de tweede druk van de kroniek van Napjus
gepubliceerd met daarin ook de dispositie van het Martini-orgel. In vergelijking met de
opgaaf van Knock zien we de verschillen onder meer in het Manuaal, waar de Ruischpijp is
vervangen door een Tertiaan en in het rugpositief is een curieus register verschenen:
,,Koppeloctaaf' in plaats van de Scharp 4 st.. Wat we ons bij ,,Koppeloctaaf" moeten
voorstellen is volstrekt onduidelijk.
1832
In 1832 vindt opnieuw een verandering plaats, nu uitgevoerd door de orgelmaker Willem van
Gruisen. Op het Manuaal wordt een Bourdon 16 voet aangebracht. Hiervoor moet de Ruispijp
het veld ruimen. Overigens noemt een plaatselijke bron uit 1826 op het Manuaal een
Tertiaan in plaats van de Ruispijp. Ook maakt Van Gruisen voor de onderste vijf tonen van
de Prestant 16 voet van het Pedaal nieuwe gedekte pijpen met 16-voets toon. Blijkens het
contract van 1832 waren er daarvoor twee pijpen per toets, waarschijnlijk 8 vt en 6 vt.
Blijkens een opgave van 21 juni 1832 zou het werk f 590,-moeten kosten. In het bestek van
4 juli 1832 wordt geen bedrag genoemd. Organist was toen Steven Wijnands Velds. Hij was
leerling van Daniël Brachthuyzer en was van 1823 tot 1861 organist van de Martinikerk.
Hij trad ook op als orgeladviseur. Daarbij ging hij zeer gedetailleerd te werk, onder meer
door het eigenhandig opstellen van bestekken. Opvallend is, dat hij het vrije Pedaal
propageerde. Bij al zijn adviezen is dit ook uitgevoerd, voor het eerst in Woudsend, bij
een orgel van J. C. Scheuer, in 1839.
1844
Met Scheuer had hij een bijzondere relatie. Samen met deze orgelmakers ontwikkelde hij
plannen voor verbouwing van het orgel te Sneek. De potsierlijke tekeningen van Scheuer die
hieruit voortvloeiden zijn gepubliceerd in Frieslands Orgelpracht, deel 1, Sneek z.j.
(1970) z.p. Ze dateren kennelijk uit 1844, het jaar waarin Velds een voorstel doet om het
Borstwerk door een Bovenwerk te laten vervangen.
1850
Omstreeks 1850 doet S. W. Velds opnieuw een poging om veranderingen
aan te laten brengen. Ook dit loopt weer op niets uit.
1861-1890
Van 1861 tot 1890 was Jacob Velds, zoon van S. W. Velds, organist en klokkenist van Sneek.
Hij zet de wijzigingspogingen van zijn vader voort. In 1864 verzoekt hij, over te gaan tot
de bouw van een geheel nieuw orgel. In 1868 volgt daarop een
prijsopgave door L. van Dam & Zn. voor een nieuw binnenwerk met 47 registers,
waaronder 12 oude stemmen, te bouwen voor f 7.000, à f7.500,-. De opgave is niet
gedetailleerd en bevat helaas geen dispositie. Velds schrijft intussen, dat het orgel
geheel onbruikbaar is. Wanneer in 1885 de dispositie-verzameling van Van 't Kruijs
verschijnt, blijkt slechts één wijziging te hebben plaatsgevonden na 1832: op het
Borstwerk is de Scherp vervangen door een Prestant 8 vt discant. Merkwaardig is het tot nu
toe onopgeloste probleem van het onduidelijke register Koppeloctaaf. Het verschijnt in de
eerder genoemde opgave van 1826 voor het eerst, in plaats van de Scherp van het
Rugpositief. In Velds' opgave van 1864 wordt het samen met de Quint 1 1/2 voet en de
Sexquialter gerangschikt onder de registers die 'zonder betekenis en schel van geluid'
zijn. In een anonieme dispositie-opgave uit die tijd staat het genoemd bij de 'Neven- en
stomme registers'.
1890-1898
Enkele jaren later krijgen de plannen tot verandering vaste vorm. Tragisch voor de familie
Velds, dat dit gebeurde na de benoeming van Paul Gaillard als organist in 1890! In 1892
worden twee bestekken ingediend door de orgelmakers L. van Dam & Zn. Het eerste plan
(met dispositie) omvat de bouw van een nieuw orgel met 33 registers op drie klavieren en
vrij pedaal in de oude kas. Voor het Pedaal worden de oude laden en het oude pijpwerk
opnieuw gebruikt. Prijs: ruim f 6.000,=. De dispositie vertoont op sommige punten
verwantschap met de dispositie van het grote orgel in Enschede, gemaakt in hetzelfde jaar.
Het tweede plan (kosten ruim f2.000,-) bepaalde zich tot restauratie van het orgel en
wijziging van de dispositie. Vijf jaar heeft men daarna nog nodig gehad om tot een besluit
te komen, een besluit dat tenslotte neerkwam op een tussenoplossing. Op 20 april 1897 wordt aan de orgelmakers L. van Dam & Zn. in een door beide
partijen ondertekend bestek opgedragen het orgel te restaureren. Hierbij werd bepaald dat
Rugwerk en Borstwerk zouden komen te vervallen en dat hiervoor in de plaats een nieuw
Bovenwerk zou worden gemaakt, te plaatsen achter het Manuaal, op het dak van het
balgenhuis. Van de 11 registers van het Bovenwerk zouden vijf registers bestaan uit oud
pijpwerk. De spaanbalgen moesten door een magazijnbalg worden vervangen. Het werk kostte f
3.470,-. Voor de dispositie van het orgel had deze ingreep vergaande consequenties:
Op het Manuaal werden de registers Spitsfluit 4 vt, Nassat Quint 3 vt, Gemshoorn 2 vt,
Sexquialter (al lange tijd genoemd in plaats van de Cimbel), Trompet en Vox Humana 8 vt
uitgenomen. In plaats hiervan plaatsten de orgelmakers Van Dam:
* Violon 8 vt (nieuw),
* Cornet disc. 3 sterk (nieuw),
* Fluit 4 vt en Quint 3 vt (oud materiaal),
* Trompet 8 vt (nieuw?).
Op het Pedaal werd waarschijnlijk slechts één register nieuw geplaatst, een Gedekt 8 vt,
in plaats van de Quint 3 vt.
Op het Bovenwerk werden waarschijnlijk slechts vier oude registers aangebracht, de
Dulciaan zal hoogstwaarschijnlijk de oude Dulciaan van het Rugwerk geweest zijn. Er kwam
een geheel nieuwe klaviatuur met nieuwe registerknoppen, voorzien van porseleinen
naamplaatjes.
De manuaalomvang werd C-g
In 1898 waren de werkzaamheden voltooid. Het Schnitger-bestand was tot ongeveer de helft
gereduceerd.
Vermoedelijke dispositie na de werkzaamheden van 1898:
Manuaal (C t/m g3) | Zwelkast | Pedaal (C t/m d1) | |||
Prestant | 8' | Salicionaal | 8' | Prestant | 16' |
Bourdon | 16' | Viola di Gamba | 8' | Octaaf | 8' |
Holpijp | 8' | Roerfluit | 8' | Gedekt | 8' |
Violon | 8' | Quintadeen | 8' | Octaaf | 4' |
Octaaf | 4' | Salicet | 4' | Bazuin | 16' |
Fluit | 4' | Fluit Harmonique | 4' | Trompet | 8' |
Quintprestant | 3' | Quintfluit | 3' | Claron | 4' |
Octaaf | 2' | Woudfluit | 2' | ||
Mixtuur | II-III | Carillon | II | ||
Cornet discant | III | Dulciaan | 8' | ||
Trompet | 8' | Echo Trompet | 8' | ||
Tremulo celeste |
1925
In 1925 werd aan de N.V. v/h P. van Dam te Leeuwarden opgedragen een geheel nieuw
Pedaalwerk te maken. Hiertoe verdwenen helaas de beide Pedaalladen van Schnitger en zes
Schnitger-registers, waaronder de drie tongwerken. Slechts zeven frontpijpen (de kleinere)
van Schnitger bleven bewaard. De Pedaaldispositie omvatte negen registers, op pneumatische
kegelladen geplaatst. De pedaalkassen werden hiervoor in de diepte uitgebouwd met vuren
wanden in kraalprofiel. Tevens werd in 1925 een nieuw Trompet op het Manuaal geplaatst,
evenals het pijpwerk van het Pedaal grotendeels van zink.
1925-1970
Na de opheffing van de fa. Van Dam komt het onderhoud in handen van de orgelmakers Bakker
& Timmenga te Leeuwarden.
Omstreeks 1930 wordt de Dulciaan van het Bovenwerk door hen vervangen door een Voix
Céleste 8 vt. In 1943 voeren zij een grote restauratie uit voor 4000 gulden. Bij die
gelegenheid wordt de Echo-Trompet van het Bovenwerk (1898) vervangen door een Hobo 8 vt,
die zoals kort geleden uit teruggevonden correspondentie bleek, van de firma Mazure te
Parijs werd betrokken. De bekers van de Echo-Trompet werden later door Bakker &
Timmenga gebruikt in de Geref. kerk te IJlst, thans liggen ze, na een recente restauratie
van dat orgel, opgeslagen. In 1948 levert de fa. Bakker & Timmenga een nieuwe
Tremulant. In 1955 wordt door hen het membranenstelsel van de pedaalladen vernieuwd.
Zo eindigt de geschiedenis van het Schnitger-orgel in een lawine van verval en
ontluistering. Ook het uitwendige was inmiddels aan verandering onderhevig geweest.
Omtrent de oorspronkelijke staat van de kas bestaat geen absolute zekerheid, maar de
mogelijkheid is vrij groot, dat de kas in blank eiken uitgevoerd is geweest.
Rond 1780 is de kas geschilderd in witte en groene tinten, waarbij op het snijwerk ook
vergulding is toegepast. Van die toestand bestaan nog foto's. In Boumans 'Heemschutboekje'
Orgels in Nederland, 21949, was zo'n afbeelding te vinden tegenover pagina. 56.
In 1925 werd, in samenhang met de pedaalvernieuwing en werkzaamheden aan het
kerkinterieur, besloten alle verflagen te verwijderen. Sindsdien is het eiken meubel weer
geheel blank, zonder enige kleur of vergulding.
Dispositie van het orgel na de werkzaamheden van 1898, 1925 en na 1943:
Hoofdmanuaal (1), C-g3 | Bovenwerk (II), C-g3 | Pedaal C-d1 | |||
Prestant | 8 vt | Salicionaal | 8 vt | Prestant | 16 vt |
Bourdon | 16 vt | Viola di Gamba | 8 vt | Subbas | 16 vt |
Holpijp | 8 vt | Roerfluit | 8 vt | Prestant | 8 vt |
Octaaf | 4 vt | Quintadeen | 8 vt | Gedekt | 8 vt |
Quint | 3 vt | Salicet | 4 vt | Cello | 8 vt |
Octaaf | 2 vt | Fluit harmonique | 4 vt | Octaaf | 4 vt |
Fluit | 4 vt | Quintfluit | 3 vt | Bazuin | 16 vt |
Violon | 8 vt | Woudfluit | 2 vt | Trombone | 8 vt |
Mixtuur | 2-3 St | Carillon | 2 St | Trompet | 4 vt |
Cornet disc. | 3 St | Vox Celeste | 8 vt | ||
Trompet | 8 vt | Hobo | 8 vt |
Voorbereidingen voor restauratie
Begin 70er jaren was de toestand van het orgel dermate deplorabel, dat voorzichtig gedacht
werd aan een mogelijke restauratie.
Vanaf 1963 was de organist Dirk S. Donker aangewezen om de concert-reeks op het orgel te
verzorgen. Donker was, voor hij zijn vakstudie bij Piet Post begon, leerling van de
organist Y S. Rusticus, die in 1929 Gaillard was opgevolgd als organist van de Martinikerk
en die tot 1978 als kerkelijk organist zou blijven fungeren.
Van meet af aan is Donker met het lot van het orgel begaan geweest en heeft hij zijn
stempel gedrukt op de gedachte-vorming rond de restauratie, die uiteindelijk mede dank zij
zijn inzet tot stand kon worden gebracht.
In 1973 werd contact gezocht met schrijver dezes om te komen tot een onderzoek van het
orgel en een eerste plan tot restauratie. Na een tussentijds rapport in mei 1975 was eind
1975 een groter rapport gereed en lagen vier modellen voor restauratie c.q. reconstructie
c.q. uitbreiding op tafel. In 1974 bracht dr. H. L. Oussoren nog een bezoek aan het orgel
en werd met hem over de plannen van gedachten gewisseld. In 1978 namen de voorbereidingen
een meer concrete wending. Er werd een duidelijke keuze voor de toekomst van het orgel
gemaakt. Uitgangspunt diende volgens de geformeerde orgelcommissie de toestand van 1898 te
zijn, omdat andere plannen, zoals reconstructie naar 1711 te duur werden geacht.
Bij de toestand van 1898 werd echter wel een aanvulling voorgesteld. Gedacht werd aan het
uitbreiden van de dispositie van 1898 met een Rugwerk. Hierop ontspon zich een discussie
over de gewenste dispositie van dat Rugwerk. Vanwege de aansluiting bij het klankbeeld van
de situatie 1898 stelde de adviseur dispositiemodellen uit de late 18de eeuw en 19de eeuw
voor, geënt op Fries werk en Friese tradities. De organist Dirk Donker wenste echter vast
te houden aan de Rugwerk-dispositie van 1711 en stelde tevens voor de Mixtuur van het
Hoofdwerk met minimaal één koor uit te breiden (schrijven van 3 mei 1979). De
standpunten bleken onverenigbaar. Schrijver dezes pleitte voor een reconstructie, mede
vanuit de gedachte, dat voor het spelen van romantische literatuur het 27 stemmen tellende
Maarschalkerweerd-orgel (1891) in de St.-Martinuskerk te Sneek uitermate geëigend was en
de aanwezigheid van zowel een overtuigend Barok-orgel als een adequaat romantisch orgel op
steenworp afstand van elkaar een welhaast ideale situatie zou zijn. Als tweede optie
bepleitte hij de situatie 1898, maar in geval van gewenste uitbreiding met Rugwerk een aan
het werk van 1898 aangepast dispositiebeeld hiervoor. Toen de orgelcommissie zich
daarentegen achter de visie van organist Donker stelde, meende schrijver dezes er goed aan
te doen, het adviseurschap neer te leggen.
Daarop is tot adviseur benoemd prof. dr. M. A. Vente te Utrecht. Ook hij heeft
aanvankelijk een lans gebroken voor reconstructie naar de toestand van oorsprong.
Uiteindelijk is echter toch besloten, de situatie van 1898 als uitgangspunt te nemen. Ook
de uitbreiding met een Rugwerk vond doorgang. Hiervoor werd echter bij nader inzien een
aangepaste dispositie gekozen, enigszins teruggrijpend op laat 18de-eeuwse modellen.
Als restaurateur werd aangewezen de orgelmakerij Bakker & Timmenga te Leeuwarden. Deze
bleek te beschikken over registers pijpwerk van de orgelmakers Van Dam, afkomstig uit het
orgel van de Grote kerk te Leeuwarden, waar zij ten gevolge van de Müller-reconstructie
in 1978 waren overgebleven. Het voorhanden zijn van deze registers heeft mede de
dispositie van het Rugwerk, waar nu enkele doublures ten opzichte van het Bovenwerk zijn
ontstaan, bepaald.
Restauratie
In 1984 wordt aan de orgelmakerij Bakker & Timmenga te Leeuwarden opdracht gegeven
voor restauratie en uitbreiding van het orgel. In de jaren 1986-1988 wordt het grote werk
uitgevoerd. Op 30 mei 1988 wordt het orgel in gebruik genomen. Dirk S. Donker bespeelt
daarbij het orgel. Het programma vermeldt werken van J. S. Bach, R. Popma van Oevering, G.
P Telemann, C. Franck, J. B. Litzau en M. Reger. De restauratie omvatte de volgende
werkzaamheden:
Restauratie van het gehele orgelmeubel.
De pedaalkassen werden teruggebracht tot de oorspronkelijke diepte, een nieuwe achterwand
hiervoor werd gemaakt. Van het Rugpositief waren de frontzijde en de zijwanden nog
aanwezig. Een achterwand en een dak werden nieuw gemaakt. De achterwand achter het Manuaal
keerde niet terug, aangezien het Bovenwerk door het Manuaal heen uitspreekt.
Restauratie van de frontpijpen.
De frontpijpen van het Borstwerk hadden nog duidelijk zichtbare resten van tinfoelie. Alle
frontpijpen werden schoongemaakt, opgevormd, en opnieuw van tinfoelie voorzien. De zinken
frontpijpen in de pedaaltorens bleven gehandhaafd. Alle frontpijpen kregen bladgoud op de
labia.
Restauratie van de klaviatuur.
De beide klavieren uit 1898 werden hersteld. Een nieuw klavier in bijpassende maatvoering
en detaillering werd toegevoegd. De kleine registerknopjes voor het pneumatisch vrij
Pedaal die waarschijnlijk in 1943 waren aangebracht, werden verwijderd. De registerknoppen
voor het Pedaal werden weer aangebracht op de plaats waar ze zich in 1898 bevonden, de
middelste van de drie verticale rijen aan weerskanten van de lessenaar. Alle knoppen
kregen nieuwe porseleinen naamplaatjes, waartoe opschriften en lettertype van 1898 werden
gekopieerd. De originele plaatjes van 1898 werden in het orgel opgeslagen. Een nieuw
pedaalklavier werd aangebracht.
Herstel van de windvoorziening.
De bestaande balg van 1898 bleef in functie en werd geheel gerestaureerd. De bestaande
kanalisering van Manuaal en Bovenwerk bleef gehandhaafd, de kanalisering voor Pedaal en
Rugwerk werd nieuw gemaakt.
Herstel van de windladen.
De windladen van het Manuaal (de grote lade uit 1711 en de aanvullingslade uit 1898)
werden hersteld. Ook de twee afzonderlijke laden (C- en Cislade) van het Bovenwerk
ondergingen algeheel herstel. Voor Pedaal en Rugwerk werden nieuwe laden gemaakt.
Herstel van de mechanieken.
De bestaande mechanieken voor Manuaal en Bovenwerk werden hersteld, voor Pedaal en Rugwerk
werden geheel nieuwe mechanieken gemaakt.
Herstel van pijpwerk.
Het bestaande pijpwerk werd geïnventariseerd door de Rijksadviseur voor orgels, de heer
0. B. Wiersma. Door hem werd hierna een overzicht samengesteld, waaruit de resultaten van
zijn onderzoek blijken en waaruit kan worden gelezen, hoe de orgelmakers Van Dam in 1898
met het Schnitger-pijpwerk zijn omgegaan. Voor de Trompet 8 vt van het Manuaal stelden de
orgelmakers een Trompet beschikbaar, die door P. van Dam in 1913 was aangebracht op het
orgel van L. J. en J. van Dam te Lekkum (1828). Bij een restauratie enkele jaren geleden
was deze Trompet uitgenomen in verband met herstel van de oorspronkelijke dispositie. Ten
aanzien van de dispositie van het Bovenwerk werd besloten, de tongwerkbezetting van 1898,
waarvan vrijwel niets over was, niet te herstellen. De Hobo van 1943 bleef gehandhaafd. Op
de tweede tongwerkplaats, waar tot voor de restauratie de Voix Céleste stond, werd nu een
Vox Humana geplaatst, die bij de orgelmakers in opslag was. Dit register was afkomstig uit
het orgel in de Grote kerk te Leeuwarden, waar het in 1862 door L. van Dam & Zn. was
aangebracht ter vervanging van Vox Humana van Müller. In verband met reconstructie van de
Vox Humana van Müller was het register vanaf 1978 in opslag.
Nieuw pedaal.
Het Pedaal moest geheel nieuw worden gemaakt. Besloten werd, de bestaande frontpijpen,
deels van zink uit 1925, deels Schnitger, te handhaven. Voor de te disponeren Subbas kon
gebruik worden gemaakt van 10 wijdgemensureerde houten pijpen van L. van Dam & Zn.,
afkomstig uit het gesloopte orgel van de Herv. Oosterkerk te Leiden (1901). Deze Subbas
werd enkele jaren geleden samen met andere pedaalregisters uit dit orgel geplaatst in de
Hervormde Koogerkerk te Zuid-Scharwoude. Wegens plaatsgebrek moesten toen de bedoelde 10
pijpen met de Manuaal Bourdon gecombineerd worden en bleven de pijpen C-A uit 1901 over.
De orgelmakers stelden voorts een Gedekt 8 vt van L. van Dam & Zn. beschikbaar,
afkomstig uit het Pedaal van het orgel in de Grote kerk te Leeuwarden.
Nieuw Rugwerk.
Ook het Rugwerk, tenslotte, werd geheel nieuw. De bestaande frontpijpen van Schnitger in
de drie torens werden weer aangesloten. Afgezien werd van aansluiting van de pijpen in de
tussenvelden. Drie registers van L. van Dam & Zn., afkomstig uit het orgel in de Grote
kerk te Leeuwarden, kregen hier een nieuwe bestemming. De overige registers werden nieuw
gemaakt. Alle nieuw gemaakte pijpwerk werd door de orgelmakers in eigen werkplaats gemaakt
naar de factuur Schnitger-Hinsz, zonder dat sprake is geweest van kopiëren van bepaalde
registers in oude orgels. De toonhoogte bleef zoals deze was aangetroffen, een halve toon
boven normaal. De steminrichtingen van 1898, ook in de Schnitger-pijpen, bleven
gehandhaafd.
Beschrijving van het orgel
Over de orgelkas is hiervoor al het een en ander gezegd. Van de achterwand van de
onderkas-Manuaal waren ook alle luiken weg. Stijlen en regels waren nog overgebleven. In
de pedaaltorens waren nog delen van het oorspronkelijke dak overgebleven. Hierin bevonden
zich ronde gaten, die de plaats van de grootste Bazuin-bekers aangaven. De klavieren
volgen de detaillering, die het huis Van Dam gewoon was te maken na 1890. De bakstukken
zijn rechthoekig van vorm, van ebben. De toetslengte van de bestaande klavieren was 13,2
cm voor het Manuaal en 11,9 cm voor het Bovenwerk. De registerknoppen zijn in 1898 in een
geheel nieuwe ordening aangebracht. Over de oorspronkelijke registerpanelen heen zijn toen
nieuwe eikenhouten dekken aangebracht, waarin de registergaten in drie verticale rijen
zijn geordend. De binnenste rij correspondeert met het Bovenwerk, de middelste rij met het
Pedaal, de buitenste rij met het Manuaal. In 1943 zijn de pedaalregisters hieruit
verwijderd en werden links van de klavieren kleine knopjes, alle op één rij,
aangebracht. De gaten van 1898 werden dichtgezet (de drie bovenste links, de vier bovenste
rechts).
Onder de eiken panelen van 1898 bevinden zich nog de registerpanelen van Schnitger. Al voor de restauratie was na het uitnemen van de lessenaar zichtbaar, dat zich hierop geschilderde registernamen bevonden. Tijdens de herstelwerkzaamheden werden de panelen van 1898 afgenomen en konden de oude opschriften worden gedocumenteerd. De zes knoppen vlak bij de klavieren correspondeerden waarschijnlijk met koppelingen, die dan misschien gehalveerd waren, of anders met twee koppelingen en vier afsluitingen. De registerknoppen van het Rugwerk waren dus ook in de grote kas ondergebracht. Tussen elke rij is 13 cm tussenruimte. De aanleg is hierdoor bijzonder ruim, het moet moeilijk geweest zijn om de buitenste rij vanaf de bank te bedienen.
De windlade van het Manuaal is de enige, die van Schnitger in dit orgel overgebleven is. De lade heeft een terts-opstelling, met de volgende cancelvolgorde:
Gs0, e0, c0, Gs, B, d0, fs0/b2, fs2, d2, b1, fs1, d1, b0,
c1, e1, gs1, c/Fs, E, D, Cs,
De lade is in 1898 gewijzigd voor een dispositie van 11 i.p.v. 12 registers. Veel stokken
zijn desondanks nog oud, roosters waren alle vernieuwd.
De laden van het Bovenwerk dateren geheel uit 1898. Er is een afzonderlijke C-lade en een
afzonderlijke Cis-lade, de cancelvolgorde is in hele tonen: C...fs
De nieuwe Rugwerklade is gemaakt volgens Schnitger-normen. De cancelvolgorde ook volgens
terts-indeling, berekend naar een omvang met 49 tonen. De cancellen voor cis3-g3 zijn
ondergebracht op de plaats van de blindcancellen in de middentoren.
De nieuwe pedaalladen zijn eveneens volgens Schnitger-principes gemaakt, met de grootste
pijp in het midden bij elke lade, waardoor ook weer tertsrijen ontstaan, resp. d1, c
Het walsbord van het Manuaal dateert nog uit 1711. Ook een deel van de mechaniek van het
Manuaal is nog oud. De mechaniek van de aanvullingslade van 1898 dateert uiteraard uit
1898. Tussen onderkas van 1711 en balgenhuis (deels ook nog 1711, maar vermaakt) is in
1898 het walsbord voor het Bovenwerk aangebracht. De registermechniek van Manuaal en
Bovenwerk dateert in aanleg uit 1898, maar bevat nog oudere onderdelen.
De magazijnbalg uit 1898 is in de oude balgenkas geplaatst. De afmetingen zijn 2,82 x 1,76
m. Onder de balg zijn twee schelpbalgen aangebracht, te bedienen door middel van een
balans-trapinstallatie.
Dispositie na de restauratie:
Rugpositief (1), C-g3 | ||
Prestant | 4 vt | frontpijpen C-gs0 uit 1711, binnenpijpen a0-g3 uit 1987 |
Roerfluit | 8 vt | L van Dam & Zn 1885 (of eerder), afkomstig uit Rugwerk Leeuwarden; C-H 1987 |
Quintadeen | 8 vt | L. van Dam & Zn. 1885, voor Rugwerk Leeuwarden, later op Bovenwerk |
Roerfluit | 4 vt | L. van Dam & Zn. 1385, afkomstig uit Hoofdrnanuaal, Leeuwarden |
Nasart | 3 vt | 1987 |
Octaaf | 2 vt | 1987 |
Sexquialter | 2 St | 1987 |
Dulciaan | 8 vt | 1987; in stevelblok, koppen van eiken |
Manuaal (II), C-g3 | ||
Prestant | 8 vt | C-d1front uit 1711 (oorspr.
meer pijpen in front) onderste tussenvelden waren/zijn aangesloten. De sprekende
frontpijpen hebben 20ste-eeuwse kernen (1943); dis1-f1uit 1898 fis1-c3 uit ca.1800 afkomstig van een Octaaf 2 vt cis3-g3 uit1898 |
Bourdon | 16 vt | W. van Gruisen, 1832 C-b0 van eiken, deels afgevoerd naast de lade, lager c1-c3 van metaal cis3-g3 uit ca. 1800, in 1898 tot gedekten vermaakt |
Holpijp | 8 vt | C-H van eiken, 19de eeuw c1-c3 uit 1711, was Holpijp 8 vt uit Manuaal cis3-g3 uit 1898 |
Octaaf | 4 vt | C-cis1 uit 1711, was Octaaf 4
vt van Manuaal d1-c3 12 verschoven pijpen van Octaaf 4 vt uit 1711, verder vulstempijpen uit 1711 cis3-g3 uit 1898 |
Quint | 3 vt | C 1852 met inscriptie: Quint 3
voet van Grouw (register van 1852 werd later ten gevolge van dispositiewijziging door Van
Dam ingenomen) Cis-e1 A. van Gruisen uit 1788, de Quint 3 vt van het Pedaal fis0 en fis1-g3 uit 1898 |
Octaaf | 2 vt | C 1898 Cis-c3 uit 1711 was Octaaf 2 vt uit Manuaal d3-g3 uit 1898 |
Fluit | 4 vt | C, Cis, D uit 1711 van de
Quintadeen 8 vt uit het Rugpositief Fis, G, Gis en Dis-h1uit 1711van de Gedekt 4 vt uit het Borstwerk (naaminscriptie: Gedact 4 f) c0-gis1 en c2-dis3 uit 1711 van de Spitsfluit 4 vt uit het Manuaal a1-c3 en e3-g3 uit ca. 1800 uit een Fluit 2 vt C-c2 gedekt, cis2-g3 conisch |
Violon | 8 vt | 1898 |
Mixtuur | 2-3 St | C en Cs beide koren l9de-eeuws;
grootste koor groot octaaf Van Gruisen; overige pijpen 1711, afkomstig uit vulstemmen
Manuaal en Rugpositief; was oorspronkelijk een 1-voets Mixtuur; samenstelling thans: C: 1 1/3, 1 C0: 2 2/3, 2 C1: 4, 2 2/3, 2 |
Cornet disc. | 3 St | 1898, mensuur vrij eng, samenstelling: c1: 2 2/3, 2, 13/5 |
Trompet | 8 vt | P. van Dam 1913; metalen stevels, loden koppen, metalen bekers |
Pedaal, C-d1 |
||
Prestant | 16 vt | C-E binnen, gedekt, metaal,
1987 F-H front, zink, 1925 c0-fis0 front, metaal, 1711, kernen 1943 g0-d1lade, 1987 |
Subbas | 16 vt | C-A 1901, L. van Dam & Zn.,
uit Leiden, vm. Oosterkerk B-d1, 1987, alles hout |
Octaaf | 8 vt | 1987 |
Gedekt | 8 vt | L. van Dam & Zn. 1885, afkomstig uit Leeuwarden, Grote kerk, Pedaal |
Octaaf | 4 vt | 1987 |
Bazuin | 16 vt | 1987, stevels en koppen eiken, bekers volle lengte |
Trompet | 8 vt | 1987, factuur als Bazuin |
Claron | 4 vt | 1987, idem |
Bovenwerk (III), C-g3 | In zwelkast, origineel werk 1898, te bedienen met lepelvormige trede, met standen dicht/ half/open | |
Salicionaal | 8 vt | 1898; C-Fis hout, open, rest metaal; metalen pijpen met baarden |
Viola di Gamba | 8 vt | 1898, tin |
Roerfluit | 8 vt | 1898, C-H eiken |
Quintadeen | 8 vt | 1898, vanaf groot C, geheel metaal |
Salicet | 1898 | |
Fluit Harmonique | 4 vt | 1898; toegeleverd pijpwerk, overblazend vanaf c1 |
Quintfluit | 3 vt | C-c0 uit 1711, uit E-e0 van de
Gemshoorn 2 vt van Manuaal cis0-h0 uit 1711,uit c0-b0 van GedektQuint 3 vt van Borstwerk c1-dis1 uit 1711, uit f1-gis1 van Spitsfluit 4 vt van Manuaal e1-g2 uit 1711, uit c1-dis2 van GedektQuint 3 vt van Borstwerk gs2-g3 uit 1898 C-h0 gedekt, c1-g2 conisch, gis2-g3 cilindrisch |
Woudfluit | 2 vt | C-D uit 1711, uit B-c0 van
Spitsfluit 4 vt van Manuaal Dis-h2 uit 1711, uit C-g2 en a2 van Woudfluit 2 vt van Borstwerk c3-g3 uit 1898. Naaminscriptie op Dis: Spitzfloit 2 f geheel conisch |
Carillon | 2 St | vanaf c0, samenstelling: c0: 2,
4/5 vt, alle pijpen conisch eerste koor: c0-b2 uit 1711, uit dis0-h2 minus g2 van NassatQuint 3 vt van Manuaal en uit f2, g2, gis2, van GedektQuint 3 vt uit Borstwerk h2-g3 uit 1898 tertskoor: c0-a0 uit 1898 b0-g3 uit 1711, uit vulstemmen Rugpositief en Borstwerk alle pijpen cilindrisch |
Hobo | 8 vt | 1943, Bakker & Timmenga, gemaakt door Mazure, Paris; lange metalen stevels, Franse bouwwijze, bekers eng onder, wijd trechtervormig bovenstuk |
Vox Humana | 8 vt | L. van Dam & Zn. 1862, afkomstig van orgel Grote kerk Leeuwarden, waar het register (1862-demontage) in het Bovenwerk stond; stevels grenen, kop en keel uit één stuk, eiken, doorslaande tongen, geconstrueerd als messing tongplaat vastgezet met vier messing schroefjes, waaruit de smalle doorslaande tong uitgesneden is; bekers cilindrisch op lange voet, aan de bovenkant een kegelvormig kort opzetstukje; stevelrepetitie op g1; c3-g3 metalen labiaalpijpjes op de kop, waarschijnlijk wijziging begin 20ste eeuw |
Koppelingen:
Manuaal Rugpositief
Manuaal -Bovenwerk
Pedaal -Manuaal
Pedaal -Rugpositief
Tremulant Rugpositief
Tremulant Bovenwerk
Het orgel is gestemd volgens de gelijkzwevende temperatuur.
Literatuur:
Schrijver | Boek of tijdschrift | Omschrijving |
Lutsen Kooistra (redactie) | ||
Jan Jongepier | ||
Bijlagen:
1542
Voerder itt Harmen voirs. Consentiert ende toegelaeten, dat een jonge die't werck wel
handelen kan, somtijds een werckedaechs vroe[g ]mijs ofte loff sal moegen spoelen sonder
dat het werck enich letsel ofte hinder daar affen crijge.
Deel van contract organist Harmen Ymes (OAS 73f35v)
1602
Sal oock d'organist tot gene tijden hem vervoegen in enige herbergen ofte andere plaetsen
om dansen te speulen ofte lichtveerdige liedekens.
Deel van contract organist Harmen Jans (OAS 1 f42)
5 nov. 1654
Alsoo Mr Calssbeeek sieh menichmaal in dronckenschap verloopt, sal hij mede geciteert
worden om etnstelijck bestraft ende vermaant te worden tot beterschap.
UIL Notulenboek kerkeraad (HGS 2)
19 mei 1710
Den 19 maij betalt aan Lodiewijk Ossendorp schipper van Groningen wegens fracht van het
overvoeren van het niuwe orgel van Groeningen tot Sneek vijer en twijntig caroli gulden
f24-.-.
Uit: Rekeningenboek kerkvoogdij (HGS116)
24 mei 1710
dito betalt aan Wilke Johannes Gortmaker tijn stuvers dat hi met sijn pert het nui orgel
heft opgeslept tot aan de grote kerk f0-10-.
Uit: Rekeningenboek kerkvoogdLj (HGS126)
7 augustus 1711
Op 't voorstel omtrent de defecten van 't nieu orgel is goedgevonden de Heer Gerkens te
versoeken, om dienaangaande sijn goede officien te willen aanwenden ten einde Arp
Schnitger overkome, of een ander bequaam persoon in sijn plaats over te senden, of ook een
ander wegens deselve te versoeken om ten eersten en sonder enig tijdversyim herwaarts over
te komen en alles visiteren en na vereisch repareren, wordende de Heer Frieswijk daartoe
versogt en geauthoriseert
(w.g.) E. Frieswijk
Resolutie Magistraat (OAS 5 f 211v)
30 nov. 1780
Aan de Vroedsman S. Hammersma Ses gldns wegens reiskosten door
Sijn Ed. en de Schepen 6. Gorn in commissie na Harlingen en na Bolswart ten dienste van
het orgel gedaan volgens quit. no. 26 (HGS 120)
De Edele Achtbare Magistraat
der stad Sneek
Debet an L. van Dam Orgelmaker
wegens verdienden arbeid an't orgel in daghuier met selve hegonnen den 4 octoher 1779
vervolgens daar an gewerkt voor een knegt
Sesenvijftigweek de dag | 1=16= |
tesamen | 604=16= |
L. van Dam gewerkt twalf week de dag vier guld tesamen | 288=..= |
een Jongeling tot dienst drie week de dag 10 St. samen | 9=..= |
kostgelt voor mij in De Arent | 17=..= |
kostgelt voor mij bij D: Reecus sesweek twee dag | 19=..= |
uijtschot an knegten voor t trekschip en senden van goederen en briefport | 36=15= |
An Leer Liem Loot Tin Soldeer allens wat er van mij is toe gedaan | 85=..= |
Somma | 1059=11= |
Nota L. van Dam 1779 (HGS 221)
Wel Edele Heeren Kerkrneesteren en Notabelen der Hervormde Kerk en
Gemeente Sneek
Wel Edele Heeren!
Oefent het gemeenschappelijk gezang bij de openbare Godsdienst rees op zichzelvwe eenen weldadigen invloed op welgestemde en gevoelige harten uit, hoeveel te meer zullen die indrukken vermeerderd, die zachte gemoedsaandoeningen geboren, de algemeene stichting bevorderd worden, wanneer dat plegtstatig gezang door de eerbiedwekkende en krachtvolle toonen van de Koningin aller Speeltuigen, het majesturuze orgel, op ene waardige wijze begeleid en bestuurd wordt of; wanneer deszelfs zachtvloeijende accoorden met het eerbiedig en ootmoedig opgezongen smeekgezang in eene reine Harmonie tezamensmelten, of wanneer bij onze Christelijke feestvieringen onder het aanheffen van Godverheerlijkende Lofzangen Trompetten en Bazuingesehal, de ruime Tempelgewelven, door weergalmen, Oh, welk enigermate Godsdienstig gestemd hart, wierd dan nimmer diep geroerd vertederd of verhief zich juichend als boven stof en aarde tot Zijn Schipper en Onderhouder?
S.W Veld, organist, in brief over slechte staat van het orgel, omstreeks 1850.
Volgens onze afspraak voor eenige tijd toen wij bezig waren het Orgel in de groote kerk te stemmen, en ik UEdelen eenige voorwerpen heb laten zien, in welk een beklagenswaardige toestand het Orgel zich bevindt, hetwelk zich van jaar tot jaar nog veel vergert, en onderscheidene binnendeelen bijna geheel verteerd zijn, zouden wij UEdelen een globale opgaaf van de kosten berigten waarvoor het Orgel In een uitgebreid deugdzaam fraay kerk Orgel werd vernieuwd, en even als een geheel nieuw, met het gebruik van alles, wat van het tegenwoordige in eene duurzame staat kan worden gebragt, om hier van een opgaaf van prijs te geven moeten eenige hoofdbepalingen voor afgaan, om een overzigt ie hebben, welke groote en omvang dezen dan gebazeerd is, het welke later in veele kleine onderdeelen moet beschreven worden.
van Dam in aanbiedingsbrief aan de kerk'voogden, 1868 (HGS 221)
Bestek en Conditiën
De herstelling en vernieuwing van het Orgel zal in de volgende hoofdzaken bestaan:
1. Belangrijke verbetering van de mechanische en toongevende gedeelten van het Orgel.
II. Verandering der verouderde constructie, door nieuwe, betere inrichting van mechaniek
en geluidwerk in het Hoofdmanuaal en Pedaal.
III. Het aanbrengen van een nieuw uitgebreid 2de klavier met elf registers of stemmen in
de plaats van het nietige rugwerk en borstwerk.
IV. Het bouwen van een nieuwe kast met crescendo-inrichting voor het 2de klavier.
V. Een geheel nieuw windtoestel van driedelige constructie met wijdere kanaalleiding
Uit overeenkomst met L. van Dam, 1897 (HGS 221)
Contract met Arp Schnitger
1709, juni, 4.
Opstellinge van een nieuw orgel 500 tot Sneeck sal worden gemaeckt.
le
Ten eersten, neempt de orgelmaker Arp Schnitger an de structuir met het gesneden werck
volgens dese afteikening te maken, mits de heeren bestederen de soldering en de trappens
tot last van Haer Edeln. sullen hebben te besorgen.
2e
Ten tweden sal in't Manual een sleeplade met registratuir en abstractuir, op welke lade
sullen staan dese navolgende stemmen:
1. Prestant acht voet van klaar tin sooveel in het gesichte koomen te staan.
2. Holpijp 8 voet.
3. Spitsfloit vier voet.
4. Octave vier voet.
5. Quinta drie voet.
6. Supraoctave twe voet.
7. Sexquialter twe starck.
8. Mixtur vier, vijf en ses starck.
9. Cimbaal drie starck.
10. Trompet acht voet.
11. Vox humana acht voet.
3e
In 't Rugspostif een sleeplade met registratuir en abstractuir , daarop navolgende stemmen
te staan komen:
1. Praestant vier voet van tin sooveel in't gesichte komen.
2. Quintadene acht voet.
3. Octave twee voet.
4. Woltfloit twee voet.
5. Sexquialter twe starck.
6. Quint 1 1/2 voet.
7. Schaif vier starek.
8. Dulcian acht voet.
4e
In 't Pedaal een sleeplade met registratuir en abstractuir, daarop navolgende stemmen te
staan komen:
1. Prestant van tinnen in 't gesicht sestien voet.
2. Octave acht voet.
3. Octave vier voet.
4. Nachthoorn twe voet.
5. Mixtur vier starck.
6. Basuin sestien voel.
7. Trompet acht voet.
8. Cornet twe voet.
5e
Vier puisters gans nieuw van acht voet lang en vier voet breedt.
6e
Tot dit werck behooren twee clavieren van groot C. Cis D. Dis tot c"' in alles
neengenveertig clavis en een pedaaldavier van groot C. Cis D. Dis tot d'in alles
sevenentwintig clavis.
7e
Tot ijder clavier een speerventijl, in 't Pedaal van gelij ken en in 't Manual en
Rugpostif een tremulant.
8e
Wanneer de orgelmaker hiertot alle materialen verschaft, als al het pijpwerck dat voor
in't gesicht koomt van klaar tin en het ander pijpwerck van goet metaal en vervolgens
alles eerlijk verveer-dight (behalve het bekleden van het puishuis en het verschaffen van
een puistertreder geduirende het stemmen tot laste sal verblijven van de heeren
besteders), wil het naeste komen te kosten de somma van drieduisent caroli guldens. Welk
opstel van boven en ommestaande orgelwerk ik Mr. Arp Schnitger, orgelmaker aanneem en
beloof te praesteren omme in alle delen en manieren 500 te leveren als in deselve poincten
is opgestelt ofdat soo ras als doenlijk is en alsoo bij mij voori:. Arp Schnitger
aangenoemen van de heeren burgemeesteren Edo Frieswijk, Wijbinga, Minnema ende Cruijsbeeck
voor bovengenoemde somma tot drieduizent caroli guldens en waarvan de betalinge is
gestipuleert als eenduisent caroli guldens gereed bij de vertekeninge deses reeds
ontvangen ende noch eenduisent caroli guldens te ontfangen maij 1710 aanstaande ende de
resterende eenduisent caroli guldens tot volle betalinge maij 1711. Waarvoor Antoni
Gerkens aanneem en beloof te praesteren, dat het geconditioneerde werck sal worden gemaakt
en gelevert voor nijuwjaar aanstaande onder renuntiatie van de beneficien van divisie en
discussie. Daarvan onder regtverband mij ner goederen met submissie van den hove van
Friesland en alle andere gerechten. Oirconde onse handen en de getuige de subscriptie van
Petrus Zijlstra, gesworen clercq ter secretarie.
Actum Sneek den 4.junij, 1709
was getekend
A. Gerken
E. Frieswijk
R. Wijbinga
P. Minnema
H. Cruijsbeeck
Arp Schnitger mpp-ia
P. Zijlstra.
Het manuscript van het contract is momenteel onvindbaar
De toevoeging ,,mpp-ia" achter de naam van Schnitger is de afkorting van de latijnse
juridische term ,,manu propria", hetgeen betekent: ,,met eigen hand". Schnitger
is dus in Sneek geweest voor het tekenen van het contract.