Pieterburen, Hervormde kerk

Bronnen: zie literatuurlijst

1696: Het oorspronkelijke bestek uit 1696 is nog bewaard gebleven. Daarin kwamen Arp Schnitger en Egbert Horenken, Heer van Dijksterhuis en collator van de kerk van Pieterburen overeen dat de orgelmaker een één-klaviers orgel zou leveren van acht stemmen, waaronder een 'Cromphoorn 8 vt'. Het zou een zes-voets instrument worden want de Prestant 8 vt zou worden 'van claer tin, F in 't gesigt. CDE spreken met 't Gedact'. De manuaalomvang zou zijn: CDEFGA -c"', kort octaaf dus. De windvoorziening zou bestaan uit drie spaanbalgen, elk vijf voet lang en drie voet breed. Vanwege het gildenstelsel mochten orgelmakers in die tijd echter niet zelf de kassen van hun instrumenten maken en moesten ze dat werk dus uitbesteden aan schrijnwerkers, 'kistemakers'. Groningerland had toen een hele goede meester-kistemaker: Allert Meijer (1654-1723). De eerste keer dat Schnitger en Meijer samenwerkten was in 1692 bij de uitbreiding van het Groninger Martinikerkorgel met twee 32-voets pedaaltorens. Naast schrijnwerker en ontwerper was Meijer ook op bouwkundig terrein werkzaam. In 1705 maakte hij promotie, doordat hij toen tot stads-bouwmeester van de stad Groningen werd benoemd. Het huidige silhouet van de Der Aa-toren hebben we aan hem te danken. Schnitger en Meijer zouden in de toekomst nog vaak met elkaar samenwerken, zoals hij de bouw/ombouw van de Groninger stadsorgels en diverse instrumenten in de provincie. Schnitger maakte in het algemeen waarschijnlijk een niet al te gedetailleerde tekening voor de kas van zijn instrumenten, die verder werd uitgewerkt door Meijer. Meijer werkte op zijn beurt nauw samen met de beeldsnijder Jan de Rijk (1661-1737/38). Deze De Rijk, "beelthouder opt Leijdtze-plijn" in Amsterdam, was in 1682 getrouwd met de weduwe van een beeldsnijder. In 1691 verhuisden zij naar Groningen om aldaar de functie van "kock vaer en moeder" van het Oosterpoorten- of Anthonygasthuis op zich te nemen. Van 1694 tot 1701 waren ze "vader en moeder" van het Groene Weeshuis. Door zijn "vaderschap" kon De Rijk werken met de pupillen die onder zijn leiding in de houtwerkplaats een vak moesten leren. In heel wat kerken en enkele borgen en woonhuizen is houtsnijwerk bewaard gebleven van deze getalenteerde beeldsnijder. Materiaal uit drie verschillende werkplaatsen kwam dus samen hij de bouw van het orgel in Pieterburen, want daar moeten we voor het verdere verhaal weer gauw naar toe.Het was werk van hoog niveau wat er vanuit Hamburg en Groningen naar Pieterburen werd vervoerd om daar uiteindelijk tot een fraai uitziend en klinkend instrument te worden, maar er werd ter plekke beslist niet op hoog niveau gewerkt. Integendeel! Schnitger maakte zich er jaren later in zijn aantekeningen nog kwaad over. In deze, in de vorige eeuw vertaalde (en daardoor bewaard gebleven), aantekeningen lezen we: "Dewijl ik destijds uit Groningen moest vertrekken heb ik dit orgel aan mijne knecht Joan Ratje onderhanden gegeven, welke op die plaats liefdes-betrekkingen had aangeknoopt. In Hamburg gekomen, waar ik moest wezen, heb ik vandaar vele benodigdheden tot dit orgel overgezonden, maar in alles slechts f 50 ontvangen. Zoo handelden mijne gezellen". Wie was toch die Ratje die met geld, bestemd voor zijn baas, het vrijerspad opging? (Zie Radeker) Toen het orgel in 1698 of 1699 was opgeleverd, stond er op de laatste plaats van de windlade niet een "Cromphoorn" maar een Trompet 8 vt. De dispositie was als volgt:

Manuaal (CDEFGA - c''')

Prestant 8 vt
Gedackt 8vt
Octaaf 4 vt
Quint 3 vt
Superoctaaf 2 vt
Sexquialter 2 st. bas/discant
Mixtuur 3-4 st bas/discant
Trompet 8 vt 8 vt bas/discant
 Geen pedaal  


1700:
Het orgel krijgt een loos rugpositief, gemaakt door Allert Meijer met snijwerk van De Rijk. In het bestek uit 1696 was hier al sprake van.

1704:
Er komt een aangehangen pedaalklavier, gemaakt door Radeker. De verbinding werd gerealiseerd door middel van touwtjes.

1772: A.A. Hinsz werkt aan het orgel. Hij paste het instrument aan naar de eisen des tijds - wat hij ook hij diverse instrumenten elders deed -zoals het uitbreiden van de klavieromvang naar een volledig octaaf en het vergroten van het aantal stemmen. De kas werd enigszins verdiept om een nieuwe en grotere lade te kunnen herbergen. Ook het regeerwerk werd vernieuwd. De touwtjes van Radeker werden vervangen door een echt koppelwellenbord. De dispositie werd uitgebreid met een Fluit 4 vt. Al deze werkzaamheden hadden tezamen 856 gulden gekost.

1867:
Evenals dat bij andere orgels het geval was, ontkwam ook dit orgel niet aan de vernieuwingsdrang van de 19de eeuw, want in 1867 sneuvelden enkele stemmen om plaats te maken voor andere geluiden. N.A.G. Lohman verving toen de Sexquialter door een Viola di Gamba 8 vt disc. en de Mixtuur door een Salicionaal 4 vt. Door deze aanpassingen aan de 19e eeuwse smaak werd het orgel echter wel beroofd van de top van zijn barokke klankopbouw.

1900:
Rond 1900 was men in Pieterburen uitgekeken op het orgel en wilde men iets anders. Er moest maar een heel nieuw orgel komen. De kerkvoogden wilden dan wel dat het nieuwe instrument groter maar verder van dezelfde vorm als het oude moest zijn. En daar heeft F. Leichel uit Lochem zich in 1901 aan gehouden toen hij een nieuw pneumatisch instrument bouwde dat 14 stemmen telde verdeeld over hoofd- en bovenwerk. Het pedaal was aangehangen. Het Schnitgerorgel ging naar Mensingeweer. Het werd door de kerkvoogden van Mensingeweer voor 400 gulden aangekocht. Maar zonder het loze rugpositief en de fraaie borstwering, want daar was men in Pieterburen te zeer aan gehecht. In het rugpositief bevindt zich een klok die verbonden is met het toren-uurwerk. De Leichel-kast werd imitatie-eiken geschilderd.

1922:
Bij een brand in 1922 bleef het orgel gespaard maar raakte het snijwerk van de linker balustradewand beschadigd. Een en ander is in oude staat hersteld.

1946:
Herstel door Mense Ruiter.

Dispositie van het huidige Leichel-orgel:

Hoofdwerk   Bovenwerk   Pedaal
Prestant 8 vt Viool-Prestant 8 vt Aangehangen
Bourdon 16 vt Violine 8 vt  
Cello 8 vt Aeoline 8 vt  
Roerfluit 8 vt Lieflijk Gedekt 8 vt  
Octaaf 4 vt Fluit 4 vt  
Quintfluir 2 2/3 vt      
Octaaf 2 vt      
Cornet 4 st.      
Trompet 8 vt b/d      


Nevenregisters:
Manuaalkoppel
Koppel Pedaal-I
Koppel Pedaal-II
Pedaal (C-d'):
Ventiel
Calcant
4 vaste combinaties
Oplosser

De windvoorziening bestaat uit een magazijnbalg met twee schepbalgen Het orgel heeft pneumatische tractuur. De vrijstaande speeltafel bevindt zich aan linkerzijde.

Literatuur:

Writer Book/Magazine-title Description
Diverse auteurs Het Groninger orgelbezit van Adorp tot Zijldijk Deel I
 
Dirk Molenaar Orgelvriend van april 1996 Het Schnitger orgel te Mensingeweer
Freek J. Veldman Groninger Kerken, maart 1995. Leven en werk van Jan de Rijk, beeldhouwer
Freek J. Veldman Catalogus Gronings Museum 1978. Allert Meijer, schrijnwerker en stadsbouwmeester