Bron: Artikel door Stef Tuinstra in "het Orgel" van april 1989
De bouwgeschiedenis
In Godlinze geeft de geschiedschrijving minder problemen dan in
Eenum.
Hier is zelfs het contract met Schnitger, getekend 29 januari 1704, bewaard gebleven. Het
nieuwe instrument, dat een ouder orgel verving, werd geschonken door de collatoren Jan
Rempt Renghers op Rengherda en Willem Alberda tot Godlinze. De laatste was een neef van
Reindt Alberda van Eenum. De kas werd door Allert Meijer vervaardigd, het snijwerk en de
bekroningen werden geleverd door 'Jan Rijckens'. Het bestek van Allert Meijer, gedateerd 2
januari 1704 is eveneens bewaard gebleven. Het orgel te Godlinze vormt qua grootte het
'middelpunt' van deze Groninger 'Arp Schnitger-familie'. Het bezat aanvankelijk een
Hoofdwerk en een Onderpositief; de orgels van Groningen, Uithuizen en Noordbroek bezitten een
Hoofdwerk, Rugpositief en drie van de vier - een vrij Pedaal; die van Mensingeweer,
Eenum, Harkstede en Nieuw Scheemda zijn éénklaviersinstrumenten. In de "Opstellinge
van een Niuw Orgel tot Godlinse" uit 1704 vermeldt Arp Schnitger de dispositie:
Manuaal
Prestant 8 vt
Holpijp 8 vt
Octaaf 4 vt
Fluit 4 vt
Quint 3 vt
Octaaf 2 vt
Fluit 2 vt
Sesquialter 2 St
Mixtuur 4-6 St
Trompet 8 vt
Borstwerk
Prestant 4 vt
Gedekt (hout) 8 vt
Octaaf 2 vt
Quint 1'/2 vt
Scherp 3 st
Vox Humana 8 vt
Opvallend is het verschil tussen de ontwerp-tekening van Schnitger en de weergave van de
huidige situatie op een door de orgelmakers Reil
vervaardigde tekening . Schnitger ontwierp de orgelkas in een harmonische proportie tot de
kerkruimte. Nu ligt de orgelgalerij echter ongeveer 60 cm hoger en is de onderkas
dienovereenkomstig ingekort: zij staat als het ware tegen de Hoofdwerkkas van het orgel
aangedrukt. De sporen van deze verbouwing zijn nog duidelijk aan het orgel waarneembaar:
doorgezaagde en ingekorte stijlen, verzaagde regels, nieuw aangezette houtverbindingen,
verwijderde consoles, enzovoorts. Aanvankelijk werd verondersteld dat deze ingreep in
verband moest staan met de verwijdering van het binnenwerk uit het Onderpositief en de
uitbreiding van het Hoofdwerk, omstreeks 1783 door Hinsz uitgevoerd. Een aanleiding tot
deze verbouwing zou tevens moeten worden gezocht in een wijziging van de ingang tot het
kerkgebouw, tengevolge waarvan de orgelgalerij omhoog moest worden gebracht. Deze
hypothese wordt nog versterkt door het feit dat er camouflerend snijwerk in Louis
XVI-stijl is aangebracht onder de Hoofdwerkkas ter weerszijden van het Onderpositief, dit
ter vervanging van de twee Schnitger-consoles. In het kerkarchief noch in het kerkgebouw
zelf zijn echter aanwijzingen of sporen gevonden, die wijzen op een latere verbouwing van
het kerkinterieur ter plaatse van de orgelgalerij. Daarom moet vooralsnog worden
aangenomen dat de orgelgalerij al direct bij de bouw niet volgens het ontwerp van
Schnitger op de aangegeven hoogte is aangebracht, doch ca. 60 cm hoger. Daardoor zagen
Schnitgers gezellen zich bij de plaatsing van het orgel genoodzaakt de orgelkas op de
bovenomschreven wijze in te korten. Mogelijk speelde bij dit misverstand het verschil
tussen de Groningse voet (29,27 cm) en de Hamburgse voet (28,65 cm) een rol.
De verbouwing door Hinsz
In 1786 werd aan Frans Caspar Schnitger Jr. f 950,- uitbetaald wegens werk aan het
orgel. Men kan aannemen dat dit werk in 1784 of 1785 is uitgevoerd. Volgens opgave in de
dispositieverzameling van N. A. Knock uit 1788 blijkt het orgel nog slechts één klavier
te bezitten:
Schnitger had het orgel, zoals in zijn tijd nog gebruikelijk, voorzien van een kort octaaf
in de bas, waarbij de tonen Cis Dis, Fis en Gis ontbraken. Deze tonen werden in de
middentoonstemming weinig gebruikt en het weglaten betekende een aanzienlijke besparing
van ruimte en (kostbare) materialen. Maar al kort na de dood van Arp Schnitger in 1719
begon men een volledig groot octaaf te verlangen, hetgeen tot vaak ingrijpende
verbouwingen van orgels leidde. De bestaande windladen boden meestal geen mogelijkheid tot
vergroting, zodat men zich genoodzaakt zag om geheel nieuwe windladen met bijbehorende
tractuur en klaviatuur te vervaardigen. Zo ook in Godlinze, waar Hinsz tevens de
gelegenheid te baat nam om de klavieromvang in de discant van c
Het Onderpositief werd verwijderd en zo werd het tweeklaviers instrument gereduceerd tot
een éénklaviers orgel. Uit het verwijderde Onderpositief werd wel enig pijpwerk
overgenomen; zo werden de frontpijpen van het Onderpositief (Prestant 4 vt) nu op het
Hoofdwerk aangesloten als Prestant 16 vt discant, de Vox Humana werd zelfs in zijn geheel
overgeplaatst.
Voorts werden een groot aantal binnenpijpen van de Prestant 4 vt, alsmede pijpen van de
Octaaf 2 vt, Quint 1 1/2 vt en Scherp uit het Onderpositief benut voor overeenkomstige
registers in het Hoofdwerk, vermoedelijk ter vervanging van aangetaste en beschadigde
pijpen en ook voor de klavieruitbreiding en voor enige mensuur correcties. Ook werd de
samenstelling van de Mixtuur en Sesquialter gewijzigd; voor de ontbrekende tonen Cis, Dis,
Fis en Gis van de vergrote registers vervaardigde Hinsz nieuwe pijpen.
Reparaties en wijzigingen
In de negentiende eeuw werden diverse reparaties aan het orgel uitgevoerd door
belangrijke orgelmakers, zoals door Freytag en Lohman o.a. in 1809, 1819, 1830, 1848 en
1860. Daarna brak de ook voor oude orgels zo kritieke periode aan, waarin aanvankelijk
vanwege totale vernieuwing of vervanging en later tengevolge van ingrijpende restauraties,
die vaak moderniseringen bleken te zijn, veel waardevol historisch bestand verloren ging.
Ook het orgel van Godlinze ontkwam niet aan de vernieuwingsdrang uit het begin van onze
eeuw, al waren de resultaten gelukkig minder fataal dan op vele andere plaatsen. In 1919
bracht de orgelmaker
Doornbos
de volgende wijzigingen aan: De klaviatuur werd van de achterzijde naar de zijkant van het
orgel verplaatst, hetgeen een totale vernieuwing van de tractuur en een verbouwing van de
orgelkas met zich meebracht. De toetsen en de registerknoppen van Hinsz bleven hierbij
bewaard. De Mixtuur werd vervangen door een Gamba; de Sesquialter werd verwijderd. Op het
balgenhok werd een houten Subbas 16 vt opgesteld, pneumatisch geregeerd uit de
ladeboringen van de Vox Humana, die eveneens werd verwijderd. Hiertoe werden de
achterschotten uit de kas genomen. De op de orgelgalerij achter het orgel opgestelde drie
spaanbalgen werden vervangen door een horizontaal opgaande balg. Het mag een wonder heten
dat bij dit alles het overige pijpwerk van Schnitger en Hinsz voor ernstige ingrepen
gespaard bleef. Hierdoor bezat het orgel ook voor de jongste restauratie nog de fraaie
karakteristieke achttiende-eeuwse klank.
Restauratie
Omstreeks 1980 verkeerden kerk en orgel in een staat van ernstig verval. Van het orgel
was vooral de kas er slecht aan toe: het snijwerk brokkelde af, het lijstwerk scheurde en
liet los en het front dreigde met pijpen en al voorover te vallen. In 1980 werden toen
door de adviseurs Wiersma en Bolt in allerijl de grootste frontpijpen uit het orgel
genomen en in veiligheid gebracht. In 1983 werd het hele instrument gedemonteerd en
overgebracht naar de werkplaats van de orgelmakers Gebr. Reil
in Heerde, die het in de jaren 1985/86 restaureerden. Bij de voorbereiding van deze
restauratie werd korte tijd overwogen om het orgel terug te brengen tot de tweeklaviers
Schnitger-situatie uit 1704. Maar omdat hierbij belangrijke historische onderdelen uit
1785 van Hinsz, zoals pijpwerk, windlade en klavier, zouden moeten worden prijsgegeven,
werd van een zodanige reconstructie afgezien. Zo werd de situatie Hinsz uit 1785 hersteld
door het ongedaan maken van latere wijzigingen, die in feite aantastingen waren. De
klaviatuur is weer aan de achterzijde van het orgel aangebracht, waarbij de
klavieromlijsting op fraaie wijze in oude trant nieuw werd vervaardigd. Dit geldt eveneens
voor de tractuur en de gereconstrueerde spaanbalgen, alsmede voor het in Schnitger-factuur
bijgemaakte pijpwerk van de in 1919 verwijderde registers Mixtuur, Sesquialter en Vox
Humana. Het in vele kleine stukjes als van een legpuzzel uiteengevallen lofwerk is
hersteld en waar nodig aangevuld. De orgelkas is ontdaan van de bruine imitatie houtkleur
en de ontbrekende achterpanelen en schotten zijn opnieuw aangebracht. De frontpijpen
verloren hun aluminium verflaag en zijn weer van tinfolie voorzien, de labia kregen nieuw
bladgoud.
Het uitgangspunt voor deze restauratie was in principe gelijk aan dat van
Eenum. Evenwel moest bij Godlinze meer worden geinterpreteerd. Ook
is de intonatie meer bijgewerkt dan die te Eenum, hoewel men ook
hier zo weinig mogelijk aan het intonatiebeeld van voor de restauratie heeft willen
wijzigen.
Fronttypering
Het front te Harkstede gelijkt, vanwege de daar nog aanwezige
insnoerende consoles, nog het meest op de model-ontwerptekening van Arp Schnitger. Toch is
ook daar, evenals te Godlinze, het Onderpositief direct onder de grote middentoren
aangebracht. Dit gegeven ondersteunt de eerder genoemde hypothese met betrekking tot de
mogelijke bouwtoedracht in Godlinze, waar het orgel immers negen jaar later werd gebouwd.
Zeker zijn ook daar insnoerende consoles aanwezig geweest. Afgezien van dit feit betreft
het enige 'maar' in de frontopzet het 'hoog op de benen staan', i.c. een niet evenwichtige
proportionering van onder-en bovenbouw en van de balustrade. Dit heeft ook tot gevolg dat
het aanzien van het front vanuit de kerk lange tijd een groothoek-achtig effect
(achteroverleunen) geeft. Midden in de ruimte staande ziet men vervolgens de te hoge en te
dunne pilaren met daarop een fors meubel, dat proportioneel te hoog in de ruimte staat.
Opvallend is om te zien, hoe Jan de Rijck zijn eigen ideeën omtrent snij- en
beeldhouwwerk vorm heeft gegeven, in vergelijking met het snijwerk op de tekening. In Harkstede echter zijn juist wel de op de tekening afgebeelde
bekroningen aangebracht. Doch ook te Harkstede vinden we, evenals te Godlinze en bij de
meeste andere Schnitger-orgels, de bazuinblazende engel. Zie voor verdere aspecten van het
front hierboven onder Eenum.
Windvoorziening
In het ruighouten balgenhuis direct achter het orgel staan, naar de maten van het
contract, drie nieuwe spaanbalgen (71/2 bij 31/2 voet), inclusief balgstoel, treden en
terugslagkleppen. Ook de maten van de windkanalen, welke voor een groot deel nieuw zijn,
konden worden teruggevonden. Daarbij is, analoog aan de methoden van Schnitger en Hinsz
bij kleine(re) orgels, een hoofdkanaal aangebracht, dat slechts in geringe mate wijder is
dan de overige kanalen in het orgel. Dit resulteert, in combinatie met de vrij grote
'windvraag', in een zeer sensibele windkarakteristiek, die de nodige aandacht van de
speler vergt. Het instrument heeft geen tremulant.
Windlade, klaviatuur en mechaniek
De nieuwe register- en speelmechaniek is geheel van eiken. Evenals te Eenum zijn de uiteinden van de abstracten met touw omwonden. Enige
oude wellen waren nog in het welbord van
Doombos overgenomen,
zodat het nieuwe welbord weer een originele maatvoering heeft. De aanhechting van de
abstracten aan de klaviatuur is op dezelfde wijze gemaakt als te Eenum. De registerknoppen
zijn oud, van notehout, en hebben weer de originele vorm: in de bewaard gebleven oude
registerknoppen waren in 1918 door
Doornbos
registerschildjes aangebracht. De registernamen zijn op ebbehouten plaatjes in goudletter
geschilderd (het lettertype is niet specifiek 18de-eeuws), waarbij een moderne spelling is
gevolgd. De toetsen, inclusief het beleg zijn van Hinsz, de bakstukken en het
pedaalklavier zijn gereconstrueerd naar Hinsz-voorbeelden. Of het orgel i.v.m. het
oorspronkelijk aanwezige Onderpositief een pedaal bezat is niet met zekerheid te zeggen.
De Hinsz-windladen (C- en Ciskant) met een zo volledig mogelijk uitgebouwde omvang (C-d3)
hebben ternauwernood plaatsruimte in de eigenlijk te kleine kas. De deling moest daarbij
ook nog eens eng worden genomen, zodat de pijpen soms dicht op elkaar staan, hetgeen nogal
eens onderlinge beïnvloeding geeft in toonvorming en stemming. De factuur van de laden
lijkt veel op die van Schnitger, de maatvoering echter is beduidend verschillend. De
ventielen zijn, net als te Eenum, aan de achterzijde met leerstroken vastgelijmd.
Pijpwerk
Bij de verbouwing in 1785 heeft men het orgel vooral ook in praktisch economische zin
aangepakt: de pijpen die om wat voor reden dan ook moesten worden vervangen, vond men
veelal in het Onderpositief. Hierbij keek men niet altijd even nauw naar de strakke
mensuurlijn of een even lange pijpvoet. Zo staan her en der verspreid een flink aantal
pijpen van het oude Onderpositief tussen de overige. Daarnaast voegde Hinsz pijpen toe of
verving er een aantal, bijv. in het front. De vroegere Mixtuur 4-6 sterk was gebaseerd op
2/3 voet en repeteerde zeven maal. De Sesquialter was oorspronkelijk 2 sterk en repeteerde
één maal. De huidige samenstelling van beide vulstemmen representeert geheel die van
Hinsz. Met name ook hierdoor krijgt men de indruk meer met een Hinsz- dan met een
Schnitger-orgel van doen te hebben. Van de Vox Humana bleek door
Doornbos één
onderconusbekertje in de Trompet te zijn verwerkt. Dit gegeven, alsook de ladedeling gaf
aan dat de mensuur van de Vox Humana dezelfde moet zijn geweest als te Uithuizen. Van dat
register is dan ook een kopie vervaardigd. Op voorstel van schrijver dezes is het orgel
gestemd in een mogelijke Hinsz-stemming, gebaseerd op de 'Telemannische'
Dispositie
De huidige dispositie is gelijk aan die van 1785 (Kock 1788), na de verbouwing door Hinsz
(F.C. Schnitger Jr.).
Klavieromvang: C-d3 met volledig groot octaaf; de klaviatuur aan de
achterzijde.
Aangehangen pedaal, omvang C-d1.
De aangegeven volgorde is die van het pijpwerk op de lade. De indeling op de lade is
in tertsopstelling in de zijtorens (door Hinsz aan het frontschema aangepast), de
middentoren en de tussenliggende discantpijpen in diatonische opstelling; v.l.n.r. (achter
het orgel staande) (b=h, bes=b)
De mensuur is over het algemeen (relatief gezien) enigszins wijder dan te Eenum.
Pijplegering: ca. 9% tin. De pijpfactunr van Schnitger komt in grote lijnen overeen met
die van Eenum.
Van alle oude registers zijn de pijpen voor Cis, Dis, Fis en Gis door Hinsz toegevoegd.
Praestant | 8 vt | Schnitger en Hinsz; C-E, Fis en
Gis gedekt, staan-de in de onderkas, met conducten afgevoerd, F-cis |
Praestant | 16 vt | Discant vanaf c |
Holpijp | 8 vt | Schnitger; Cis, Dis, Fis en Gis van Hinsz met losse hoeden, de rest dichtgesoldeerd; geheel met baarden |
Octaaf | 4 vt | Idem als de Holpijp; 33 pijpen uit de oorspronkelijke Octaaf 4, 14 pijpen uit het Onderpositief; incidenteel met baarden |
Quint | 3 vt | Cis, Dis, Fis en Gis van Hinsz; in de bas overwegend pijpen van de originele Quint 3, in de discant overwegend van de Quint 1 1/2 van het Onderpositief; incidenteel met baarden |
Fluit | 4 vt | Schnitger; cis3 en d |
Speeliluit | 2 vt | Schnitger; C-c |
Octaaf | 2 vt | Schnitger, idem als de Quint 3 vt, doch het mensuurverloop onregelmatiger; voor de restauratie stonden hier tevens pijpen uit de voormalige Mixtuur, Scherp Onderpositief en Praestant 4 vt Onderpositief; 18 nieuwe pijpen van Reil |
Sesquialter | 2-3 St | Overwegend Reil, 9 pijpen van
Schnitger; de oorspronkelijke samenstelling was 2 sterk en éénmaal repeterend; de
huidige samenstelling is van Hinsz: C:1 1/3 - 4/5 c0: 2 2/3 - 1 3/5 c |
Mixtuur | 3-5 St | Overwegend Reil, 14 pijpen van
Schnitger; de oorspronkelijke Schnitger-mixtuur was op 2/3 voet gebaseerd en repeteerde
zeven maal; de huidige samenstelling is van Hinsz: C: l - 2/3 - 1/2 Co: 2 - 1 l /3 - 1 c': 4 - 2 2/3 - 2 - 1 1/3 c |
Trompet | 8 vt | Schnitger; nieuw eiken
stevelblok, oude eiken koppen messing kelen en tongen; relatief wijde kelen C-gis |
Vox Humana | 8 vt | Reil; kopie naar Uithuizen; factuur als Trompet, doch loodbeleg van C-h0 en van C-fo beleerd |
Geen tremulant
Toonhoogte: ruim een halve toon boven normaal
Stemming: aangepaste 1/6 (Pythagoreïsche)-komma middentoonstemming met 6 te kleine (de
rechterhelft van de cirkel) en 6 reine kwinten (de linkerhelft van de cirkel)
Winddruk: 67 mm.
Home